20 September 1937 Birth of David Beijersbergen, Dutch Holocaust Survivor

See you in Jerusalem!                                                                        Diny Beijersbergen-Groot

David and his twin sister Elisabeth were born in The Hague on September 20, 1937. His father Jacob Beijersbergen was a greengrocer and his mother Roosje van Gelder a bookbinder. Later two more daughters were born: Margaretha (1939) and Anna (1941).

The Beijersbergens were among the last in The Hague’s Jewish neighborhood to be arrested. David’s father was sent to Camp Amersfoort, a hiding place for his sisters was found and David and his mother ended up in Camp Vught. His mother was then transported to Auschwitz, and from there put to work in the Philips factory, which allowed her to survive.

Camp Vught and Noordwijk

All alone David is left behind. A little boy, about six years old, with black glasses; with one – blind eye he sees with a squint. During the day he roams the camp, looking for food, for someone to smile at him or say something nice to him. In the absence of a bed of his own, he sleeps at night at the foot of whoever tolerates him.

The whole family survives the war miraculously, but all are severely traumatized. All other members of the (Meppeler) Van Gelder family appear to have been murdered.

David is placed in an institution by the Dutch authorities. There he is labelled “severely retarded”. Around 1948 he is admitted to the Van den Bergh Foundation in Noordwijk. There he excels at school, and he learns whatever there is to learn. A schoolteacher and a head nurse at the institution recognize that he does not belong in the asylum, but the management refuses to admit that David has been wrongly categorised.

Dismissed

When David is 19 years old he leaves the institution. He ends up in a boys’ home in Rotterdam and has to go to work. A job at a grocers gives him a place in “normal” life for the first time. Then he works for a bicycle repairer. When he has reached adulthood, the staff of the home finds a host family for him in Gouda. There he gets a job in a pottery factory.

Through an employee of a postal service, he comes into contact with a Christian family in Gouda. If Christians are like that family, he wants to be part of it. In this way he gets to know his Messiah and a great desire arises to also tell others about his discovery. He registers for training for youth worker in the evangelism, Baarn. Unfortunately he is rejected. However, there is an exchange of letters with fellow applicant Diny Groot from Andijk, which results in a courtship.

David and Diny marry in 1963. Three sons are born. Studying is difficult, a family, earning a living, with no proper supervision. But David testifies enthusiastically of his Messiah and studies everything that comes before him. Via detours, or perhaps better “the Lord’s ways”, he takes a pastor’s exam for to become a pastor on article 6 (“singular gifts”) of the Reformed Church Order. It’s a hard meeting with all those psychologists, theologians, and so forth.  “But if God wants it, it will work,” he says. He had undergone heart surgery six months earlier, so it is doubly difficult.

Reverend David Beijersbergen

On his fiftieth birthday September 20, 1987, he is confirmed as a minister in the municipality of Doornspijk. It’s one of the best days of his life. His intention is to build a bridge between Jews and Christians, the Old and New Testaments. He wants to show the roots of faith and the beauty of it, as they have become visible in the New Testament. Unfortunately, not everyone always understands this. “I am too Jewish for the Christians and too Christian for the Jews”, is sometimes his complaint.

He preaches with passion and likes to sing also. The organist and David are often enthusiastic about the service. “We’re going to have a party together.” He sometimes grumbles about those Reformed people who have so much trouble with enthusiastic worship. He is and will remain Jewish, but he knows the Messiah! He likes to teach catechesis, sings in a choir, plays the organ and studies whatever he comes across. He likes to do home visits and visit the sick, but not general meetings.

After twelve years at Doornspijk, he moves to the municipality of Erica, where he enjoys working the three years until his retirement. The couple then moves to Elburg where he hopes to be able to enjoy his retirement, but unfortunately he falls ill after a few years with colon cancer, for which he is operated on. Just when he thinks he can move on, the liver appears to be affected. He continues to lead services during his illness. He is still in the pulpit until six weeks before his death. He died on June 8, 2007 in Elburg.

Next to his bed is a scribble: “I wonder what my Lord looks like, but I love life.”

His  tombstone reads: “The Eternal was his friend, the Messiah his power, serving Them by the Spirit, awaiting the New Jerusalem.”

On the Star of David lying on it: “See you in Jerusalem.”

Tot ziens in Jeruzalem!                                                                      Diny Beijersbergen-Groot

David en zijn tweelingzus Elisabeth werden op 20 september 1937 in Den Haag geboren. Zijn vader Jacob Beijersbergen was groenteman en zijn moeder Roosje van Gelder boekbindster. Later werden nog twee dochters geboren: Margaretha (1939) en Anna (1941).

De Beijersbergens behoorden tot de laatsten in de Haagse Jodenbuurt die werden opgepakt. Davids vader werd naar Kamp Amersfoort gestuurd, voor zijn zusjes werd een onderduikadres gevonden en David en zijn moeder kwamen terecht in Kamp Vught. Moeder werd al snel op transport naar Auschwitz gezet, en vandaaruit tewerkgesteld in de Philips-fabriek, haar redding.

Kamp Vught en Noordwijk

Moederziel alleen blijft David achter. Een klein jongetje van ongeveer zes jaar oud, met een zwart brilletje; met één – blind – oog kijkt hij scheef naar boven. Overdag zwerft hij door het kamp, op zoek naar eten, naar iemand die naar hem lacht of iets liefs tegen hem zegt. Bij gebrek aan een eigen bed slaapt hij `s nachts aan het voeteneind van wie hem ook maar gedoogt.

Als een wonder overleeft het hele gezin de oorlog, allen zwaar getraumatiseerd. Alle overige leden van de (Meppeler) familie Van Gelder blijken vermoord.
David wordt door de Nederlandse instanties in een inrichting geplaatst. Daar krijgt hij het stempel ‘diep debiel’. Rond 1948 wordt hij opgenomen in de Van den Bergh-Stichting te Noordwijk. Op de BLO-school blinkt hij natuurlijk uit, en wat er te leren valt, leert hij. Een onderwijzer en een hoofdverpleegster van de inrichting zien wel in dat hij niet in de inrichting thuishoort, maar de directie weigert te erkennen dat David verkeerd beoordeeld is.

Op eigen benen

Als David 19 jaar is mag hij de inrichting verlaten . Hij komt terecht in een jongenstehuis in Rotterdam en moet gaan werken. Een baantje bij een kruidenier bezorgt hem voor het eerst een plaats in het ‘normale’ leven. Daarna mag hij aan de slag bij een fietsenmaker. Wanneer hij de volwassen leeftijd bereikt heeft, vindt de staf van het tehuis een kostgezin voor hem in Gouda. Daar krijgt hij werk in een pottenbakkerij, of, deftiger gezegd, een plateelfabriek.

Via een medewerkster van een postagentschap komt hij in aanraking met een christelijk gezin in Gouda. Als christenen zijn zoals dat gezin, wil hij dáár bij horen. Zo leert hij zijn Messias kennen en ontstaat een groot verlangen om ook anderen van deze ontdekking te vertellen. Hij meldt zich aan voor de opleiding voor jeugdwerker in het evangelisatiewerk, net gestart in Baarn. Helaas wordt hij afgewezen. Wél ontstaat er een briefwisseling met mede-sollicitant Diny Groot uit Andijk, waar een verkering uit voortkomt. In 1963 trouwen ze. Er worden drie zoons geboren.

Studeren is moeilijk, een gezin, de kost verdienen bij de bank, geen goede begeleiding. Maar David getuigt enthousiast van zijn Messias en bestudeert alles wat hem onder ogen komt. Via omwegen, of misschien beter ’s Heren wegen, mag hij examen doen voor predikant op artikel 6 (‘singuliere gaven’) van de gereformeerde kerkorde. Het is een moeilijk bijeenkomen met al die psychologen, theologen, enzovoort. “Vele ogen”, volgens David, die hem moeten beoordelen. “Maar als God het wil, lukt het”, zegt hij. Hij heeft een half jaar daarvoor nog een hartoperatie ondergaan, dus is het dubbel zwaar.

Dominee David Beijersbergen
Op zijn vijftigste verjaardag 20 september 1987 wordt hij in de gemeente Doornspijk bevestigd als predikant. Eén van de mooiste dagen van zijn leven. Het is zijn intentie om een brug te slaan tussen Joden en Christenen, het Oude en het Nieuwe Testament. Hij wil de wortels van het geloof laten zien, en de schoonheid daarvan, zoals die in het Nieuwe Testament zichtbaar zijn geworden. Helaas begrijpt niet iedereen dit altijd. “Bij de christenen ben ik te Joods en voor de Joden te christelijk”, is soms zijn klacht.
Hij preekt met passie en zingt graag daarbij. De organist en David zijn vaak enthousiast met de dienst bezig. “We gaan er samen een feestje van maken.” Hij moppert wel eens over die gereformeerden die zo moeilijk uit hun dak gaan.
Hij is en blijft Joods, maar hij kent de Messias! Hij geeft graag catechese, zingt in een koor, speelt orgel en bestudeert wat hij maar tegenkomt. Hij houdt van huis- en ziekenbezoek, maar niet van vergaderen.
Na twaalf jaar Doornspijk komt de gemeente Erica op zijn pad, waar hij de drie jaar tot zijn emeritaat met plezier werkt. Het echtpaar verhuist hierna naar Elburg waar hij van zijn emeritaat hoopt te kunnen genieten, maar helaas wordt hij na enkele jaren ziek. Eerst darmkanker, waaraan hij wordt geopereerd. Net als hij denkt weer verder te kunnen blijkt de lever aangetast. Ook tijdens zijn ziekte blijft hij diensten leiden. Tot zes weken voor zijn overlijden staat hij nog op de kansel. Hij sterft op 8 juni 2007 te Elburg.

Naast zijn bed ligt een krabbel: ‘Ik ben benieuwd hoe mijn Heer er uit ziet, maar ik hou van het leven.’

Op zijn grafsteen staat: ‘De Eeuwige was zijn vriend, de Messias zijn kracht, door de Geest hen gediend, het Nieuw Jeruzalem verwacht.’

Op de Davidsster die erop ligt: ‘Tot ziens in Jeruzalem’.

Bronnen: Historisch Tijdschrift GKN, juni 2011; Diny Beijersbergen (2003), Gevangene na bevrijding, Merweboek.


Tot ziens in Jeruzalem!                                                                      Diny Beijersbergen-Groot

David en zijn tweelingzus Elisabeth werden op 20 september 1937 in Den Haag geboren. Zijn vader Jacob Beijersbergen was groenteman en zijn moeder Roosje van Gelder boekbindster. Later werden nog twee dochters geboren: Margaretha (1939) en Anna (1941).

De Beijersbergens behoorden tot de laatsten in de Haagse Jodenbuurt die werden opgepakt. Davids vader werd naar Kamp Amersfoort gestuurd, voor zijn zusjes werd een onderduikadres gevonden en David en zijn moeder kwamen terecht in Kamp Vught. Moeder werd al snel op transport naar Auschwitz gezet, en vandaaruit tewerkgesteld in de Philips-fabriek, haar redding.

Kamp Vught en Noordwijk

Moederziel alleen blijft David achter. Een klein jongetje van ongeveer zes jaar oud, met een zwart brilletje; met één – blind – oog kijkt hij scheef naar boven. Overdag zwerft hij door het kamp, op zoek naar eten, naar iemand die naar hem lacht of iets liefs tegen hem zegt. Bij gebrek aan een eigen bed slaapt hij `s nachts aan het voeteneind van wie hem ook maar gedoogt.

Als een wonder overleeft het hele gezin de oorlog, allen zwaar getraumatiseerd. Alle overige leden van de (Meppeler) familie Van Gelder blijken vermoord.
David wordt door de Nederlandse instanties in een inrichting geplaatst. Daar krijgt hij het stempel ‘diep debiel’. Rond 1948 wordt hij opgenomen in de Van den Bergh-Stichting te Noordwijk. Op de BLO-school blinkt hij natuurlijk uit, en wat er te leren valt, leert hij. Een onderwijzer en een hoofdverpleegster van de inrichting zien wel in dat hij niet in de inrichting thuishoort, maar de directie weigert te erkennen dat David verkeerd beoordeeld is.

Op eigen benen

Als David 19 jaar is mag hij de inrichting verlaten . Hij komt terecht in een jongenstehuis in Rotterdam en moet gaan werken. Een baantje bij een kruidenier bezorgt hem voor het eerst een plaats in het ‘normale’ leven. Daarna mag hij aan de slag bij een fietsenmaker. Wanneer hij de volwassen leeftijd bereikt heeft, vindt de staf van het tehuis een kostgezin voor hem in Gouda. Daar krijgt hij werk in een pottenbakkerij, of, deftiger gezegd, een plateelfabriek.

Via een medewerkster van een postagentschap komt hij in aanraking met een christelijk gezin in Gouda. Als christenen zijn zoals dat gezin, wil hij dáár bij horen. Zo leert hij zijn Messias kennen en ontstaat een groot verlangen om ook anderen van deze ontdekking te vertellen. Hij meldt zich aan voor de opleiding voor jeugdwerker in het evangelisatiewerk, net gestart in Baarn. Helaas wordt hij afgewezen. Wél ontstaat er een briefwisseling met mede-sollicitant Diny Groot uit Andijk, waar een verkering uit voortkomt. In 1963 trouwen ze. Er worden drie zoons geboren.

Studeren is moeilijk, een gezin, de kost verdienen bij de bank, geen goede begeleiding. Maar David getuigt enthousiast van zijn Messias en bestudeert alles wat hem onder ogen komt. Via omwegen, of misschien beter ’s Heren wegen, mag hij examen doen voor predikant op artikel 6 (‘singuliere gaven’) van de gereformeerde kerkorde. Het is een moeilijk bijeenkomen met al die psychologen, theologen, enzovoort. “Vele ogen”, volgens David, die hem moeten beoordelen. “Maar als God het wil, lukt het”, zegt hij. Hij heeft een half jaar daarvoor nog een hartoperatie ondergaan, dus is het dubbel zwaar.

Dominee David Beijersbergen
Op zijn vijftigste verjaardag 20 september 1987 wordt hij in de gemeente Doornspijk bevestigd als predikant. Eén van de mooiste dagen van zijn leven. Het is zijn intentie om een brug te slaan tussen Joden en Christenen, het Oude en het Nieuwe Testament. Hij wil de wortels van het geloof laten zien, en de schoonheid daarvan, zoals die in het Nieuwe Testament zichtbaar zijn geworden. Helaas begrijpt niet iedereen dit altijd. “Bij de christenen ben ik te Joods en voor de Joden te christelijk”, is soms zijn klacht.
Hij preekt met passie en zingt graag daarbij. De organist en David zijn vaak enthousiast met de dienst bezig. “We gaan er samen een feestje van maken.” Hij moppert wel eens over die gereformeerden die zo moeilijk uit hun dak gaan.
Hij is en blijft Joods, maar hij kent de Messias! Hij geeft graag catechese, zingt in een koor, speelt orgel en bestudeert wat hij maar tegenkomt. Hij houdt van huis- en ziekenbezoek, maar niet van vergaderen.
Na twaalf jaar Doornspijk komt de gemeente Erica op zijn pad, waar hij de drie jaar tot zijn emeritaat met plezier werkt. Het echtpaar verhuist hierna naar Elburg waar hij van zijn emeritaat hoopt te kunnen genieten, maar helaas wordt hij na enkele jaren ziek. Eerst darmkanker, waaraan hij wordt geopereerd. Net als hij denkt weer verder te kunnen blijkt de lever aangetast. Ook tijdens zijn ziekte blijft hij diensten leiden. Tot zes weken voor zijn overlijden staat hij nog op de kansel. Hij sterft op 8 juni 2007 te Elburg.

Naast zijn bed ligt een krabbel: ‘Ik ben benieuwd hoe mijn Heer er uit ziet, maar ik hou van het leven.’

Op zijn grafsteen staat: ‘De Eeuwige was zijn vriend, de Messias zijn kracht, door de Geest hen gediend, het Nieuw Jeruzalem verwacht.’

Op de Davidsster die erop ligt: ‘Tot ziens in Jeruzalem’.

Bronnen: Historisch Tijdschrift GKN, juni 2011; Diny Beijersbergen (2003), Gevangene na bevrijding, Merweboek.

About richardsh

Messianic Jewish teacher in UK
This entry was posted in otdimjh. Bookmark the permalink.

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.